Lange tijd werd aangenomen dat de hallenkerk de paltskapel van Karel de Grote was. Archeologische opgravingen van 1960 tot 1963 toonden echter aan dat de kerk pas na het jaar 900 werd gebouwd, onder Ottoonse heerschappij. De laatste houtskoolmonsters van de stichting dateren de kerk echter uit de jaren 1027-1154, d.w.z. de tijd van de Saliërs.
In 2004 vonden archeologen tijdens opgravingen twee vroegmiddeleeuwse voorgangersgebouwen ten noorden van de hallenkerk. Waarschijnlijk dienden ze Karel de Grote en de volgende heersers als een kleine privéband. De representatieve Paltskerk was destijds de St. Remigiuskerk, op 400 meter afstand.
Sinds de bouw is de hallenkerk verschillende keren verbouwd en gerenoveerd. Onder de Hohenstaufen werd in de 12e eeuw het transept vergroot en kregen de flankerende klokkentorens romaanse architectonische versieringen. De grote klokkentoren werd in 1861 toegevoegd. Na verwoest te zijn in de Dertigjarige Oorlog, werd het schip pas in 1964 herbouwd op de historische fundamenten. Aan de buitenkant markeren de kleuren de verschillende bouwfasen: de middeleeuwse delen zijn rood, de latere toevoegingen zijn geel gepleisterd.
In het interieur is er een permanente tentoonstelling over de bouwgeschiedenis en de Ottoonse Pfalz.